Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Gaal, de zoon van Ebed, zeide: [47]Wie is Abimelech, en [48]wat is Sichem, dat wij [49]hem dienen zouden? is hij niet [50]een zoon van Jerubbaal? [51]en Zebul zijn bevelhebber? dient [liever] de mannen van [52]Hemor, den vader van Sichem; want waarom zouden wij hem dienen? 47. Zie gelijke verachtelijke manier van spreken 1 Sam.25:10. 48. Alsof zij zeiden: Sichem is al te heerlijk en hoog geacht dan dat de heren en burgers daarvan dezen Abimelech zouden dienen. Anders: Wie is Sichem? menende dat het hier de naam is van Hemors zoon, Gen.34:, wien Jakobs zonen niet hebben willen dienen, maar hem gedood, of iemand zijner nakomelingen van dien naam, bij welken Abimelech, als een tiran en slecht van afkomst zijnde, niet is te vergelijken. 49. Abimelech. 50. Dat is, van Gideon, die een vijand was van onzen god Baal en als een gemeen man zonder regering geleefd heeft. 51. Die van Abimelech als stadhouder te Sichem was gesteld, vs.30, en hier tegenwoordig, of immers in de stad, vs.36. 52. Dat is, die afkomstig, of nakomelingen zijn van Hemor, Sichems vader. Of, degenen, die niet tiranniek [gelijk Abimelech] maar vaderlijk regeren, gelijk Hemor eertijds deed, die als een vader van deze stad gehouden werd; sommigen nemen het aldus: Zo gij zoudt dienen, hadt gij toch Hemor en zijn nakomelingen mogen dienen; maar dat hebben onze voorvaders niet willen doen, waarom zouden wij dan nu dezen Abimelech dienen?